21 maart 2023 
5 min. leestijd

De geschiedenis en toekomst van de Nederlandse wijnbouw

hoe de Romeinse legionair wijnbouw voor het eerst naar Nederland bracht,  een stoomschip uit Amerika de wijnbouw in bijna heel Europa aan de rand van de afgrond bracht en hoe een ober uit de Rheingau uiteindelijk redding brengt

Eerste Wijnbouw in Nederland

Elke Romeinse legionair had dagelijks recht op een liter wijn. Wel zo handig dat ze dit lokaal konden produceren. Zo brachten rond het begin van de jaartelling de Romeinen wijnbouw voor het eerst tot aan de Noordelijke grenzen van hun rijk, in Brabant en Limburg.

In de eeuwen daarna werd het steeds warmer in Europa. Tussen 950 en 1250 na Christus groeiden de wijnranken zelfs in Noord Nederland, tot in Denemarken. Wijn werd in die tijd gezien als gezonder dan water.

Daarna werd het weer kouder in Europa, de kleine ijstijd. Vanaf de 16e eeuw was wijnbouw uiteindelijk niet meer mogelijk in Nederland. Bier werd populair. In Zuid Europa bleef de wijnbouw wel belangrijk.


Stoomschepen

Wijnboeren hadden in die tijd nog weinig last van schimmels en insecten. Dat veranderde echter radicaal in de tweede helft van de 19e eeuw.

Stoomschepen namen wilde druivenplanten mee uit Noord-Amerika. Daarmee importeerden ze problemen die de wijnbouw in Europa tot op heden nog niet te boven is gekomen.


Problemen voor de Europese wijnbouw

Europese wijnboeren radeloos. Op die Amerikaanse wilde druivenplanten kwam een luis mee die de Europese wijnbouw in no-time naar de rand van de afgrond bracht.

De larve van deze druifluis leeft op de wortels van de wijnrank. Maar de volwassen luis verspreidt zich razendsnel via de lucht. Oogsten gingen massaal verloren en er kwam een enorm gebrek aan wijn. Europese wijnboeren waren radeloos.

Men probeerde van alles om deze vernietigende luis te bestrijden. Wijnboeren overstroomden hun akkers, probeerden allerlei pesticiden, niets hielp. Alleen op de Canarische eilanden bleven ze gevrijwaard van deze alles verwoestende luis.

Het duurde bijna tien jaar voordat men een eenvoudige, maar geniale oplossing vond. Door de Europese wijnranken te enten op de resistente Amerikaanse onderstammen is de wijnrank volledig beschermd. Het was niet alleen de redding voor de Europese wijnbouw, maar ook de eerste succesvolle vorm van biologische bestrijding van plagen. Europese wijnbouwers waren superblij.


Bordeauxse pap

Helaas hadden de Amerikaanse druivenplanten ook twee nieuwe schimmels meegenomen: meeldauw en valse meeldauw. Deze tasten de jonge bladeren, de bloesem, bessen en trossen van de wijnranken aan. En ook deze bedreiging kan in no-time de complete druivenoogst verwoesten.

Het middel wat hier uiteindelijk heel goed tegen bleek te werken was de zogenaamde Bordeauxse pap, een combinatie van koper en zwavel. Tot op de dag van vandaag zijn deze middelen noodzakelijk in de traditionele wijnbouw, en zelfs de biologische wijnbouw ontkomt er niet aan.


Bazooka

Uiteraard is het natuurlijk veel beter om je druivenplanten resistent te maken tegen deze nieuwe schimmel bedreigingen. Dus begon men rond 1900 al met het kruisen van de Europese traditionele rassen met de Amerikaanse wilde rassen.

De traditionele Europese rassen waren in de loop van de eeuwen geselecteerd op smaak, maar waren niet resistent.

De Amerikaanse wilde druivenrassen waren door eeuwenlange evolutie weliswaar resistent, maar smaakten vreselijk, naar Bazooka kauwgom, mottenballen of natte hond. Daar kon onmogelijk lekkere wijn van worden gemaakt.

Het kruisen bleek echter een lastige en zeer tijdrovende klus. Elke generatie doorkruisen en terugkruisen duurt minimaal 5 jaar en telkens weer bleven die nare smaken terugkomen.


Frankrijk was er klaar mee

Uiteindelijk, na 7 tot 10 generaties kruisen, waren er, een halve eeuw later, een paar resistente rassen ontwikkeld die redelijk smaakten. De Concord,  Noah, de destijds in Nederland populaire Boskoop’s Glorie en later de Triomphe d’Alsace en Seyval Blanc. Deze kruisingen waren echter nog niet genoeg om er een kwaliteitswijnen van te kunnen maken.

Rond 1960 was Frankrijk er helemaal klaar mee en introduceerde ze een nieuw kwaliteitssysteem: De Appellation d’Origine Contrôlée (AOC). Hierin werd, onder andere, voorgeschreven welke druivenrassen er in welke wijnregio’s mochten worden gebruikt voor kwaliteitswijnen. Er was in Frankrijk geen plek meer voor de nieuwe rassen.

Maar waar Frankrijk stopte met het veredelingswerk, ging men in Duitsland, Hongarije en Zwitserland verder.


Norbert Becker

De jonge Norbert begon zijn carrière als ober in de herberg op een wijngaard bij Wiesbaden in de Rheingau. Hier raakte hij op jonge leeftijd al in de ban van wijn. Hij besloot landbouw wetenschappen te gaan studeren aan de universiteit in Gießen.

Uiteindelijk promoveerde hij en heeft hij zich als Dr. Becker toegelegd op het veredelen van druivenrassen voor resistentie en duurzame wijnbouw. Hij gebruikte hierbij niet alleen de Amerikaanse soorten, maar ook wijnstokken met Aziatische en Syberische voorouders.

Hierdoor bleken de nieuwe rassen, die eigenlijk gekweekt waren op resistentie en smaak, onverwachts ook nog een extra eigenschap te hebben meegekregen: de druiven werden een paar weken vroeger rijp. Door deze extra eigenschap werd wijnbouw Noordelijke gebieden opnieuw weer bereikbaar.

Vele moderne, resistente druivenrassen die de laatste jaren op de markt zijn gekomen of nog gaan komen, zijn ontwikkeld in Duitsland, Zwitserland en Hongarije, op basis van het werk van Dr. Becker.

Reactie plaatsen